Grafschrift van Villon songteksten
Gij mensenbroeders die ons overleeft
Gedenkt ons zacht, gedenkt ons niet vilein
Want juist als gij erbarmen met ons heeft
Zal God ook jegens u genadig zijn
U ziet ons hier gegangen per dozijn
Ons vlees, door ons gespijsd tot aan de strot
Is sedert lang verteerd, vergaan, verrot
Wij beend'ren worden ook tot stof gewreven
Dat niemand lacht om ons zo droevig lot;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
Als wij u broeders noemen, kijk dan niet
Misprijzend, ook al bengelen wij hier
Met reden en terecht. Wie logisch ziet
Weet dat de mens vaak dom is als een dier
Vraagt dus voor dit dozijn, dood als een pier
De hoge gratie van Maria's kind;
Dat Hij ons net als ieder mens bemint
En onze ziel niet in de hel doet beven
Ons lijf is dood, verdwenen met de wind;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
De regen spoelde en waste onze huid
De zon heeft ons geblakerd en gelooid;
De eksters pikten ons de ogen uit
De kraaien hebben ons de baard gerooid
En zelfs de laatste rust krijgen wij nooit;
Wij zwaaien en wij draaien met de wind
Die met ons speelt gelijk een kaatsend kind
Veel vogelsnavels kwamen ons doorzeven
Zorgt dus dat u hier nooit uw einde vindt
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
Prins Jezus, hoor ons aan, wij smeken luid;
Zorg dat de duivel ons niet krijgt als buit
Laat ons toch niet in hete vlammen sneven
Gij mensen, lach ons kaal karkas niet uit
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve