Rotterdam 1940 songteksten
De bakker brengt het brood van puin tot puin
De postbode vergist zich in de straat
De morgen en de middag groeien door
En in de kranten staat dat het leven verder gaat
Maar velen vragen zich slechts af waarom
Voor velen is de noodzaak om te leven niet meer nodig
Het praten leidt hen af, maar het denken maakt hen stom
En alle vreugd en werk lijkt ver en vreemd en overbodig
Maar van de zee, de havens waait een frisse wind
In ieder huis dat bleef, in iedere schamele kamer
Waar dat mensen overdonderend overwint
Met mokerslagen met een hamer
Het hamert in de straten
Het hamert in de hoofden
Die stad van ons is moegerouwd
Die stad van ons moet worden opgebouwd
Daar kloppen de houwelen
Daar kloppen weer de harten
We gaan vooruit, we bouwen weer
We zwoegen en we sjouwen weer
We moeten door, we willen door
We weten weer: we zijn ervoor
Als bij een legkaart stuk voor stuk
Past weer de arbeid in geluk
En alles wat verloren ging
Wordt eenmaal een herinnering
De bakker brengt het brood als elke dag
De kinderen gaan naar school en spelen weer
Hun schelle stemmen klinken op de straat
De zon schijnt, en er valt wat regen neer
We weten nu dat alles door zal gaan
We doen ons werk, we slapen en we lopen en we eten
Zo zonder erg glijden we weer in ons bestaan
En onze kinderen zullen dit, goddank, het eerst vergeten
Misschien veel later zullen ze ons vragen doen
Maar dan is alles duizendvoud teruggegeven
De tijd reikt over alles heen
En Rotterdam, die stad van ons, is ons gebleven